1 maart 2024

Steven De Blauwe, senior advisor regelgeving IBR

Inleiding

Op 12 januari 2023 werd door Dr. Louis De Meulemeester een interessant doctoraal proefschrift verdedigd aan de UGent, genaamd “Schuldeisersbescherming in vennootschapsgroepen. Een onderzoek naar het bestaan en de draagwijdte van verplichtingen van bestuurders in groepsvennootschappen ten aanzien van schuldeisers”. Hieruit kunnen enkele interessante bevindingen worden weergegeven die ook relevant zijn voor de bedrijfsrevisoren.

Algemeen kader

De effectiviteit van de nettoactieftest als beschermingsmechanisme voor schuldeisers wordt in de Europese literatuur steeds meer bekritiseerd, in het bijzonder wegens de strikte band met de jaarrekening. Dit vormde dan ook een van de centrale drijfveren voor de Belgische wetgever bij de invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (hierna: “WVV”), waarbij de vermogensbescherming in de BV grondig werd aangepast.

De uitkeringsproblematiek (en de nettoactieftest in het bijzonder) krijgt een bijzondere dimensie in moedervennootschappen. De centrale nettoactieftest (resp. balanstest) wordt immers berekend op basis van de enkelvoudige jaarrekening van de moedervennootschap. Moedervennootschappen zijn in principe echter verplicht om ook een geconsolideerde jaarrekening op te stellen.

In de geconsolideerde jaarrekening wordt abstractie gemaakt van de juridische onderverdeling van de vennootschapsgroep waarvan de moedervennootschap aan het hoofd staat. In de geconsolideerde jaarrekening worden immers het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de gehele groep opgenomen alsof het om één enkele vennootschap gaat (art. 3:123 KB WVV[1]).

In het algemeen wordt aangenomen dat de enkelvoudige jaarrekening van moedervennootschappen niet het meest volledige beeld verschaft omtrent de werkelijke bedrijfseconomische toestand van de moedervennootschap (en de groep als zodanig), maar dat doorgaans enkel de geconsolideerde cijfers daarover uitsluitsel kunnen geven[2]. Vanuit een ruimer perspectief is het daarom opmerkelijk dat aan deze groepsdimensie voorbij wordt gegaan, zeker gezien het feitelijke en economische belang van de geconsolideerde jaarrekening voor de buitenwereld (en voor de moedervennootschap en -bestuur).

De mate waarin de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening van elkaar afwijken, en de invloed daarvan op de vermogensbescherming, is tot op heden echter een blinde vlek gebleven in de juridische literatuur, niettegenstaande anekdotisch soms wordt gewag gemaakt van duidelijke discrepanties inzake de financiële situatie zoals die blijkt uit de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap[3].

Empirisch onderzoek

Op basis van een empirisch onderzoek dat de onderzoeker heeft ondernomen met een dataset van een 600-tal moedervennootschappen per boekjaar, bleek dat in 25 % van de onderzochte gevallen de groepscontext potentieel voor bijzondere risico’s voor schuldeisers van de moedervennootschap zorgt, doordat in die gevallen meer vermogen zou kunnen worden uitgekeerd dan wanneer de moeder- en dochtervennootschappen één enkele vennootschap zouden zijn (i.e. zoals wordt weergegeven in de consolidatie). Deze verschillen zijn soms vrij substantieel.

De voornaamste oorzaak van discrepanties tussen de uitkeerbare ruimte op moeder- en geconsolideerd niveau is de waardering van de deelnemingen (i.e. de aandelen in de dochtervennootschappen) in de enkelvoudige jaarrekening van de moedervennootschap. De deelnemingen worden gewaardeerd volgens aanschaffingswaarde (art. 3:13 KB WVV).

Wanneer dochtervennootschappen na aanschaffing verliezen realiseren, betekent dit niet dat de waardering van de dochtervennootschappen in de enkelvoudige jaarrekening van de moedervennootschap automatisch moet worden aangepast. Het bestuursorgaan van de moedervennootschap beschikt over een zekere beoordelingsvrijheid, waardoor het bestuursorgaan zeker niet noodzakelijk foutief handelt wanneer het ondanks gerealiseerde verliezen op dochterniveau (nog) niet overgaat tot de boeking van een waardevermindering. Het boeken van een waardevermindering is volgens het boekhoudrecht enkel vereist bij een “duurzame minderwaarde of ontwaarding, verantwoord door de toestand, de rentabiliteit of de vooruitzichten van de dochtervennootschap” (art. 3:44, § 2 KB WVV).

In geval van gerealiseerde verliezen op dochterniveau ontstaat daarom bijna altijd een discrepantie tussen de enkelvoudige- en geconsolideerde balans, en dus ook in eigen vermogen en uitkeerbare ruimte. In de consolidatie zullen verliezen op dochterniveau integraal tot uiting komen, terwijl dat op het enkelvoudige moederniveau niet het geval is. De verliezen worden immers niet automatisch toegerekend op de activa van de moedervennootschap, i.e. de post deelnemingen, behalve wanneer het bestuursorgaan effectief overgaat tot de boeking van een waardevermindering.

Een moedervennootschap kan daarom op enkelvoudig niveau winsten realiseren, terwijl zich op geconsolideerd niveau reeds zware verliezen voordoen. Wanneer bijvoorbeeld de moedervennootschap een dochtervennootschap heeft die tot winstuitkering overgaat (vaak van winsten gerealiseerd tijdens het voorgaande boekjaar), dan realiseert de moedervennootschap boekhoudkundig een winst. Wanneer andere dochtervennootschappen daarentegen verliezen lijden, dan zullen deze verliezen zich niet automatisch manifesteren op de (enkelvoudige) balans van de moedervennootschap, waardoor ook de uitkeerbare ruimte daardoor niet wordt beïnvloed. Dit niettegenstaande de uitkeerbare ruimte op geconsolideerde basis negatief kan zijn geworden.

Oplossing - invoering van de vermogensmutatiemethode

Volgens de onderzoeker zijn meerdere oplossingen voorhanden om het bovenstaande geïdentificeerde probleem voor schuldeisers te remediëren. De belangrijkste is de invoering van de vermogensmutatiemethode als waarderingsmethode voor deelnemingen in dochtervennootschappen. Deze methode wordt toegelaten door het Europees geharmoniseerde boekhoudrecht, en wordt door sommige lidstaten verplicht (bv. Nederland) of vrijwillig (bv. Luxemburg) opgelegd[4].

Het gebruik van de vermogensmutatiemethode zou volgens Dr. De Meulemeester zorgen voor een aanzienlijke bijkomende bescherming. Op grond daarvan zullen uitkeringen in de regel reeds beperkt of onmogelijk zijn geworden wanneer de dochtervennootschappen met belangrijke verliezen worden geconfronteerd, ook wanneer de liquiditeitspositie van de moedervennootschap nog niet noodzakelijk onder druk is komen te staan. Het gebruik van de vermogensmutatiemethode gecombineerd met de nettoactieftest/balanstest zal de beoordelingsvrijheid van het moederbestuursorgaan daarom sterk verkleinen, waardoor er een bijkomende bescherming ontstaat voor de schuldeisers.

De koppeling van de nettoactieftest/balanstest aan de geconsolideerde jaarrekening lijkt daarentegen volgens de onderzoeker niet wenselijk, zowel wegens praktische redenen (denk bijvoorbeeld aan vrijstellingen voor tussenconsolidatie en afwijkende boekhoudstandaarden), als juridische redenen (bij dochtervennootschappen met een negatief eigen vermogen worden verliezen integraal geconsolideerd, wat verder gaat dan de juridische realiteit door de beperkte aansprakelijkheid van de moedervennootschap).

_____________________________________

Deze tekst is ontleend aan een artikel dat de auteur van het doctoraal proefschrift op 25 januari 2023 heeft geschreven op de blog van Corporate Finance Labcf. Uitkeringen in moedervennootschappen: een apart verhaal – Corporate Finance Lab

[2] Zie o.a. H. Ooghe, H. Vander Bauwhede, C. Van Wymeersch, Financiële analyse van de onderneming (Deel 1), vijfde editie, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 303.

[3] M. Wyckaert, “Het kapitaal in het vennootschaps- en boekhoudrecht – waar staan we vandaag met het kapitaalbegrip?” in Y. De Cordt en E. Wymeersch (eds.), 10 jaar Wetboek Vennootschappen in werking, Antwerpen, Kluwer, 2011, p. 245.