2 maart 2022
Marc Bihain, secretaris-generaal IBR
Op verzoek van het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren voeren de interne diensten van het IBR sinds enkele maanden een grondige controle uit van de gegevens in het openbaar register dat onder de verantwoordelijkheid van het College door het IBR wordt bijgehouden. Het is inderdaad belangrijk voor ons beroep, in het belang van de transparantie, dat de informatie in dit register juist en volledig is, zowel wat de bedrijfsrevisoren natuurlijke personen als wat de bedrijfsrevisorenkantoren betreft.
In het kader van deze controles is onlangs een vraag gerezen over de inschrijvingsplicht van zogenaamde “managementvennootschappen”, waarvan de aandelen in handen zijn van één bedrijfsrevisor.
De Raad van het IBR heeft op zijn vergadering van 17 december 2021 een beslissing genomen over deze kwestie door te specificeren (Mededeling 2021/25: Een verplichte inschrijving van revisorale vennootschappen in het openbaar register) dat een vennootschap waarvan het maatschappelijk doel verwijst naar het beroep van bedrijfsrevisor of naar revisorale werkzaamheden, in het openbaar register moet worden ingeschreven. De Raad voegde daaraan toe dat, wanneer erelonen, gefactureerd door een vennootschap, betrekking hebben op revisorale opdrachten, deze vennootschap moet ingeschreven zijn in het openbaar register.
Naar aanleiding van enkele vragen die wij onlangs hebben ontvangen, achten wij het van belang de redenering van de Raad in herinnering te brengen.
De wet van 7 december 2016 bepaalt in artikel 4: “De bedrijfsrevisor heeft als hoofdtaak alle opdrachten uit te voeren die bij of krachtens de wet uitsluitend aan de bedrijfsrevisoren zijn toevertrouwd, en in het bijzonder alle revisorale opdrachten ter uitvoering van of krachtens de wet."
Zowel natuurlijke personen als vennootschappen (bedrijfsrevisorenkantoren) kunnen de hoedanigheid van bedrijfsrevisor hebben. Alle bedrijfsrevisoren, zowel natuurlijke personen als vennootschappen, moeten worden ingeschreven in het register van het IBR. Artikel 11 van de wet van 7 december 2016 bepaalt: “Alleen de in het openbaar register ingeschreven natuurlijke personen of entiteiten mogen de titel van bedrijfsrevisor dragen en alle revisorale opdrachten, door of krachtens de wet, uitoefenen."
Daarom heeft de Raad van het IBR er nogmaals op gewezen dat er geen keuze is. Zodra een vennootschap in haar maatschappelijk doel verwijst naar het beroep van bedrijfsrevisor of naar revisorale werkzaamheden, moet deze vennootschap worden ingeschreven in het openbaar register van het IBR.
Maar hoe zit het met een zogenaamde “managementvennootschap” die in handen is van een bedrijfsrevisor en waarvan het maatschappelijk doel niet verwijst naar revisorale werkzaamheden?
Bij het beantwoorden van deze vraag moet het volgende onderscheid worden gemaakt:
- Ofwel gebruikt de bedrijfsrevisor deze zogenaamde “managementvennootschap” om aan het bedrijfsrevisorenkantoor waaraan hij verbonden is, te factureren voor diensten die rechtstreeks verband houden met revisorale opdrachten, zoals de deelname van de bedrijfsrevisor (bestuurder van deze managementvennootschap) aan de wettelijke controlewerkzaamheden in het kader van een commissarismandaat of in het kader van de uitvoering van een wettelijke opdracht, zoals een inbreng in natura, een fusie, een splitsing, alsmede contractuele opdrachten die ertoe strekken een deskundig oordeel te geven over de getrouwheid en de waarachtigheid van een jaarrekening, van een tussentijdse financiële staat, van een waardering of van andere economische en financiële informatie, verschaft door een onderneming of instelling.
In een dergelijk geval zal de vennootschap in de eerste plaats in haar maatschappelijk doel correct moeten aangeven voor welke activiteiten zij wordt gebruikt en dus moeten verwijzen naar de activiteiten die rechtstreeks verband houden met de revisorale opdrachten.
Het maatschappelijk doel dat in de statuten van een vennootschap is vermeld, moet immers de activiteiten weerspiegelen die door die vennootschap worden uitgeoefend (artikelen 1:1, 2:5, § 1er en 2:8, § 2, 12° WVV). En de aanpassing van dit maatschappelijk doel brengt, zoals hierboven is aangetoond, de verplichting tot inschrijving in het openbaar register met zich mee. Daarom heeft de Raad van het IBR in zijn mededeling 2021/25 het volgende toegevoegd: “Bovendien preciseert de Raad dat wanneer erelonen, gefactureerd door een vennootschap, betrekking hebben op revisorale opdrachten, deze vennootschap moet ingeschreven zijn in het openbaar register.”
Ten slotte valt op te merken dat deze verplichting tot inschrijving in het openbaar register geldt, ongeacht of de bedrijfsrevisor (bestuurder van deze managementvennootschap) al dan niet zelf binnen het bedrijfsrevisorenkantoor als ondertekenaar van de revisorale opdracht optreedt.
- Ofwel factureert de managementvennootschap uitsluitend voor diensten die geen verband houden met revisorale opdrachten, zoals bijvoorbeeld IT-consultancy, juridisch advies of IFRS- of boekhoudkundig advies.
In dit tweede geval, wanneer de werkelijke activiteiten van de vennootschap geen verband houden met revisorale opdrachten, is er uiteraard geen verplichting tot inschrijving in het openbaar register.
Maar in dit geval rijst natuurlijk een andere belangrijke vraag. Artikel 29 van de wet van 7 december 2016 bepaalt: “§1. Het is de bedrijfsrevisor niet toegestaan om werkzaamheden uit te oefenen of daden te stellen die onverenigbaar zijn met hetzij de waardigheid, de rechtschapenheid of de kiesheid, hetzij de onafhankelijkheid van zijn functie.§ 2. Het is de bedrijfsrevisor niet toegestaan om revisorale opdrachten uit te voeren in de volgende omstandigheden:
1° .../... 2° rechtstreeks of onrechtstreeks een handelsactiviteit uitoefenen, onder andere in de hoedanigheid van bestuurder van een handelsvennootschap; het uitoefenen van een mandaat van bestuurder in burgerlijke vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, wordt niet geviseerd door deze onverenigbaarheid; .../...”
Hoewel het begrip “handelsactiviteit” werd afgeschaft door de wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht, bepaalt artikel 254 van die wet “…laat deze wet de toepassing onverlet van wettelijke, reglementaire of deontologische bepalingen die met verwijzing naar "handelaar", "koopman" of afgeleide begrippen beperkingen opleggen aan de toegelaten activiteiten van gereglementeerde beroepen.”
Zolang de wetgeving niet is aangepast, moet het begrip handelsactiviteit in artikel 29 van de wet van 7 december 2016 dus verder worden uitgelegd in de gebruikelijke betekenis die het had vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 april 2018.
Of de managementvennootschap al dan niet een “handelsvennootschap” is, is een feitenkwestie die van geval tot geval zal moeten worden onderzocht. Indien de activiteiten van deze vennootschap van “commerciële” aard zijn, zal de bedrijfsrevisor zich in een situatie van onverenigbaarheid bevinden en zal hij ofwel zich verhinderd moeten verklaren om een revisorale opdracht uit te oefenen, ofwel ontslag moeten nemen als bedrijfsrevisor, ofwel het mandaat in de betreffende “commerciële” vennootschap beeïndigen.
Wij hebben reeds meermaals de gelegenheid gehad om deze zeer strikte onverenigbaarheid van artikel 29 (die niet strookt met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie - Arrest C-384/18 van 27 februari 2020) aan te klagen, zowel bij het kabinet van de Minister van Economie als bij het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, te meer daar het koninklijk besluit dat het College toelaat uitzonderingen toe te staan, ondanks onze herhaalde verzoeken, nog steeds niet is aangenomen.
In de huidige stand van het positief recht wordt deze onverenigbaarheid echter in al haar gestrengheid toegepast.
Thans moet het dus verder worden toegepast “alsof” het begrip handelsactiviteit – dit wil zeggen de daden van koophandel in het opgeheven artikel 2 van het Wetboek van Koophandel – nog steeds bestaat, teneinde er een nuttig effect aan te geven dat beantwoordt aan de bedoelingen van de wetgever van 2016.
Een herformulering van artikel 29 lijkt ons onontbeerlijk, evenals het aannemen van een uitvoeringsbesluit dat, overeenkomstig § 3 van datzelfde artikel 29, uitzonderingen mogelijk maakt en de modaliteiten voor het verlenen van een afwijking door het College bepaalt.
Ik eindig deze column met de verduidelijking dat de inschrijving van een vennootschap in het openbaar register geen bijkomende bijdrage aan het IBR met zich meebrengt.